2 voor 12, drie rondes en een pennenset

‘Deze had ik dus echt niet opgezocht’, zei de kandidaat van wie we net verloren hadden in de derde ronde van 2 voor 12.

‘Ah, okay’, zei ik, ‘ik dus wel.’ 

De derde en laatste ronde was niet het spannendst geweest. Dat was de eerste ronde die we eerder die dag hadden opgenomen. Omdat wij een nieuw team waren begonnen we en moesten we daarna plaatsnemen in het decor om te zien of ons puntenaantal genoeg was om het andere team te verslaan. Datzelfde team had de week ervoor glansrijk gewonnen en ik voelde moed in mijn schoenen zinken toen bleek dat we tegen de twee bijna dertigers uit Utrecht moesten. 

‘Maar maak je geen zorgen’, zei de een. ‘We hebben carnaval gevierd en zijn een beetje ziek’, zei de ander. Ik moest denken aan de middelbare school waar klasgenoten die bij hoog en bij laag beweerden het niet te hebben geleerd lachend een negen haalden. 

Onze eerste ronde ging heel goed. Ik ben geen vaste kijker van het programma, dat al sinds 1971 bestaat, maar begreep wel dat een score van 624 erg hoog was. Het kwartier dat volgde voelde als het langste uit mijn leven. Met elk antwoord dat moest worden opgezocht en met elke letter die werd gekocht, werden onze kansen om te winnen groter. ‘Als ze nu nog een letter kopen zijn we er’, fluisterde ik naar Leonard. We wonnen en gingen op weg naar de tweede ronde die in de middag zou worden opgenomen.

Benieuwd naar de reacties, of op zoek naar applaus, had ik vlak voor de eerste uitzending een Twitteraccount aangemaakt. Over de eerste aflevering waren de twitteraars tevreden. Leuk, grappig, hoge score, las ik terug. 

‘De opzoeker heeft nog steeds praatjes’ en ‘straks komen de populairdoeners weer’, las ik tijdens de tweede uitzending. Maar er was ook een twitteraar die mij heel grappig vond en opperde dat ik plaats moest gaan nemen in de jury van ‘De Slimste Mens’. ‘Leuk!’, dacht ik. Ik klikte op zijn account. 

Elf volgers. 

Dat lijkt me niet genoeg om een rimpeling in de omroepvijver te veroorzaken. Fietsvriend Frank merkte terecht op dat er ooit iemand was met slechts twaalf volgelingen die wel heel wat voor elkaar heeft gekregen, maar zonder @oplettendekijk en zijn elf volgers te kort te doen verwacht ik er niet al te veel van.

De allerleukste reactie kwam uit onverwachte hoek. Juf Inge stuurde een reactie naar mijn moeder met wie ze nog steeds contact heeft. Juf Inge. Dé juf Inge uit groep 3 schreef dat ze tijdens het kijken naar 2 voor 12 terug moest denken aan ‘dat heerlijke jongetje van zes’. Ik dacht ook terug aan dat jongetje van zes dat lag te huilen in zijn bed omdat juf Inge, de liefde van zijn leven, op het punt stond te gaan verhuizen naar Lelystad. ‘Lelystad!’, dacht ik, ‘dat is vast een soort paradijs. Zeker nu juf Inge er gaat wonen!’. 

De paar keer dat ik daarna in Lelystad ben geweest hebben dat paradijselijke beeld echter niet kunnen bevestigen.

De tegenstanders uit die tweede ronde kwamen uit Emmen. Het echtpaar stelde zich voor als Frans en Mike Emmen. ‘Jullie komen uit Emmen toch?’, vroeg ik, een beetje in de war gebracht door dat hele Emmen. ‘Klopt’, zei Frans, ‘maar mijn achternaam is ook Emmen. En de meisjesnaam van mijn vrouw, die echt Mike heet en geen Mieke of Mia…’ 

‘Of Maria?’, onderbrak ik hem. 

‘Nee ook niet’, zei hij,’ de meisjesnaam van mijn vrouw is dus ook Emmen.’ Mike Emmen-Emmen uit Emmen galmde het door mijn hoofd. 

Wanneer je als tweede team de opnames ingaat heb je geen idee wat de tegenstanders gedaan hebben. Frans Emmen en Mike Emmen-Emmen uit Emmen lieten ook niets doorschemeren toen ik even oogcontact zocht. De vragen van de tweede ronde waren een stuk lastiger dan die van de eerste ronde maar onze score was, hoewel een stuk lager dan in de aflevering ervoor, voldoende om door te gaan naar de derde ronde. 

Die laatste ronde is een alles of niets ronde. Als die ook gewonnen wordt win je rond de achtduizend euro minus kansspelbelasting. Als je verliest is er de 2 voor 12 pennenset. Leonard en ik hadden het er van tevoren over gehad. Wat te doen als we de eerste rondes winnen en we de derde ronde zouden mogen gaan spelen. Gingen we voor de eer, de derde ronde wordt bijna nooit gewonnen, en het geld of zouden we stoppen na ronde twee? Ook dan zouden we een fijn bedrag krijgen maar dan zonder de eer en de kans op een verdubbeling van dat bedrag. Toen de vraag kwam was Leonard heel gedecideerd: ‘Ik laat het aan Matthijs over. Hij mag het zeggen’ zei hij voordat ik nog maar was begonnen met iets dat op een inademing leek. 

‘Top’, zei ik, ‘we gaan door voor een derde ronde’. Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe Leonard zachtjes met zijn hoofd tegen de desk bonkte.

Mike Emmen-Emmen uit Emmen kwam direct na de opnames naar me toe en zei me dat ze hadden gewild dat zij onze vragen hadden. Want, ‘die wisten we bijna allemaal’. ‘Prima’, zei ik, ‘ik ga me even voorbereiden op de volgende ronde’. 

De derde ronde was ook meteen de laatste opname van de dag. Het voelde als een derde keer examen in korte tijd. We speelden tegen een vader en zijn dochter dit keer. We raadden het woord, hadden een prima score en eventjes dacht ik dat we gewonnen hadden. ‘Maar zij hebben 606 punten’, zei Astrid Joosten terwijl ze naar het andere team wees en maakte zo een einde aan mijn wensdenken. Wat restte was de pennenset. Misschien had ik wel een mooie ballpoint of Parker verwacht, in ieder geval niet het setje pennen uit een doosje waar het ‘Made in China’ stickertje nog op zat.

‘Deze had ik dus echt niet opgezocht’ zei de vader van wie we net verloren hadden. ‘Ah okay’, zei ik, ‘ik dus wel.’ Ik gaf hem een hand en wenste hem, met mijn nieuw verworven Chinese pennenset in mijn andere hand, heel veel succes in de tweede ronde.

Pippa, putain!

‘Pippa, Pippa, Piiiiiiiippaaaaaa!’. Een van de grootste mannen die ik ooit heb gezien was zijn hond kwijt. ‘Heet de hond Pippa?’, vroeg ik hem. Hij snapte het niet, keek me verbaasd aan en zei: ‘Ja!’. We liepen door een bos in Bloemendaal met een hek er omheen zodat de honden niet kunnen ontsnappen. Om naar binnen te mogen betaal je entree. Een euro per hond en een euro per mens. In de zomer zijn er concerten in het park en in de lente mag je in een groot deel niet komen vanwege het broedseizoen. Een van de paden loopt langs een begraafplaats. Ik zong eens heel hard mee met Acda en De Munnik toen ik, net te laat, zag dat er een grote groep mensen rondom een graf stond. Of ze me gehoord hebben wist ik niet. Ik hoopte van niet. ‘Ren Lenny Ren’ van Acda en De Munnik is niet het eerste liedje dat in je opkomt als je langs een graf staat.

‘Wat is het voor hond’ vroeg ik. Pippa was een border terriër. Daarmee wist ik nog niets want ik had geen idee hoe een border terriër eruit zag. In mijn hoofd vormde zich een beeld van een razendsnelle, atletische hond die ongeveer tot mijn knieën zou komen. En toen kwam Pippa de hoek om gescheurd. Het was een heel klein beestje dat niet tot mijn knie maar tot vlak boven mijn enkel kwam. ‘Pippa, kom!, riep zijn reuzenbaas. Maar toen zag Pippa mijn Lena en schoten ze achter elkaar de bosjes in. De lange man zuchtte en liep een tijdje met mij op. Naast zijn enorme lengte had hij ook een geweldig grote, rode neus waar om onduidelijke reden een watje in een van zijn neusgaten zat gepropt. Hij deed me denken aan mijn leraar Duits op de middelbare school. Zijn stem was net te hoog voor zijn postuur. Bij zo’n enorme man verwacht je een donkere bas. Deze ging meer richting een tenor.

‘Luistert ze niet zo goed?’ vroeg ik volstrekt overbodig. De man knikte. Maar ze luistert wel beter dan de vorige border terriër zei hij. Ik had nog geen enkel moment het idee gehad dat Pippa wel luisterde dus ging er voor het gemak van uit dat de vorige hond doof moet zijn geweest. 

‘Pippa, kom!’, riep hij weer toen Lena en Pippa de bosjes uit kwamen gestoven. De uitdrukking op het gezicht van de man hield het midden tussen wanhoop en berusting. ‘Dus de vorige border terriër luisterde helemaal niet en daarom hebben jullie er weer een genomen?’, vroeg ik. 

Nee, maar Pippa luisterde echt wel verzekerde de man me. Bovendien was het een heel handig formaatje. Ze kon mee op de fiets en zag er ondanks haar geringe hoogte nog steeds wel uit als een hond. Lena was uitgerend en kwam naam me toe. Pippa liep voorzichtig op de man af. Vlak voordat hij haar aan de riem kon doen ging ze er weer vandoor. ‘Pippa, kom. Pippa kom!’ , de man viel in herhaling. Lena, aangestoken door het enthousiasme van Pippa, vloog weer achter de terriër aan. 

Het kwam mij prima uit. Samen renden ze richting de uitgang van het park waar ik Lena dan aan de lijn kon doen. Dat is meestal nogal een uitdaging omdat ze, als ze weet dat we het park bijna gaan verlaten, in staking gaat. Ze gaat zitten en wachten in de hoop dat ik me bedenk. De enige remedie is dan terug te lopen, haar aan te lijnen en zo samen richting de uitgang te lopen.

‘Zijn ze nu weer weg?’, vroeg de man. Hij leek zich inmiddels te berusten in het feit dat hij voorlopig nog niet naar huis kon. Toen zag ik Lena staan. Ze weigerde te komen, want ze wist dat het uitje er op zat, dus liep ik op haar af, lijnde haar aan en nam haar mee richting de uitgang.

‘Pippa, Pippa, Pippa, kom!’ riep de reus met de prop watten in zijn neus. Elke keer als Pippa in de buurt van de baas kwam en hij haar bijna kon pakken ging ze er weer vandoor. Heel even verloor de man toen zijn zelfbeheersing. ‘Pippa, godverdomme, Pippa putain!’. Kennelijk gaf de man geen Duits maar Frans. ‘Pippa, kom nou bij de baas,’ zei hij met overslaande stem maar hij moest inmiddels ook wel hebben geweten dat het een kwestie van de lange adem zou gaan worden.

Lena en ik liepen door het hek van de uitgang. ‘Pippa, Pippaaaaaa’, galmde het achter ons.

Stilte ivm euthanasie

‘Stilte ivm euthanasie’ las ik op de deur van de behandelkamer bij de dierenarts. Ik stond met Lena aan de balie en fluisterde dat ik een afspraak had. De assistente verstond me niet. Ik fluisterde iets harder dat ik een afspraak had. Of Lena al op de weegschaal was geweest wilde de assistente weten. ‘Ja’, fluisterde ik, ‘negentien kilo’. Ze verstond me weer niet. ‘Negentien kilo’, zei ik toen maar hardop. Ik mocht plaatsnemen in de wachtkamer en terwijl ik Lena probeerde te kalmeren, er is niets ergers dan de dierenarts, zag ik naar een stel dat opvallend goed gehumeurd was ondanks het feit dat zij daar zonder het dier zaten dat verderop in de behandelkamer een laatste spuitje kreeg. Ik knikte begripvol naar de twee en ze glimlachten vriendelijk terug. Na een paar minuten kwam iemand van de dierenkliniek met in haar hand een plastic bak, waar, als ik goed keek, achterin iets lag dat op een kat leek. Een dode kat. Het stel liep met de bak met daarin de kat naar de receptie om af te rekenen. Honderdelf euro had de euthanasie gekost. 

Toen ze net naar buiten waren vloog de assistente van achter de balie vandaan en rende het stel achterna. ‘Ik heb een fout gemaakt!’, riep ze terwijl ze naar buiten stormde. Fluisteren hoefde kennelijk niet meer. Samen met de vrouw kwam de assistente weer naar binnen. Het baasje van de kat zei dat ze inderdaad wat verrast was door de hoogte van het bedrag. Honderdelf euro. Voor het knippen van nagels. 

De kat in de plastic bak was helemaal niet dood. De dode kat lag nog ergens in de dierenkliniek en zijn eigenaar was even een wandelingetje wezen maken om niet bij het allerlaatste moment te hoeven zijn. Maar het stel van de kat met de geknipte nagels had wel voor de euthanasie betaald. Nagels knippen bleek aanmerkelijk goedkoper en de dame aan de balie kreeg ruim zestig euro terug. Honderdelf euro, dacht ik, zo veel kost het dus om een kat in de te laten slapen. Ik dacht terug aan de hamster van vriend John. Die hebben ze laten inslapen voor zeven euro en vijfentwintig cent. Vraag niets of veel meer maar zeven euro en een beetje is echt treurig. ‘Hoeveel kost het beëindigen van het leven van dit dier waar we zo veel plezier aan hebben gehad?’ Zeven euro en vijfentwintig cent.

Vlak nadat het stel vertrokken was kwam een man met een agressief ogende hond in de wachtkamer zitten. Het beest leek heen en weer te schieten tussen extreem vrolijk en extreem angstig en was daardoor ontzettend druk. ‘Boef zit, Boef nee, Boef ga nou zitten, Boef niet doen, Boef…’ Een oudere dame kwam met haar hond uit een van de spreekkamers en was gecharmeerd van Boef. Zelf had ze een Franse Bulldog. De hond, van het type dat in permanente ademnood verkeerd, bleek nieuwsgierig naar Boef en Boef naar het astmapatiëntje maar het was van korte duur. Plotseling viel Boef aan. Geen aanval om echt pijn te doen maar wel een die fanatiek genoeg was om de naar adem happende hond een paniekaanval te bezorgen. ‘Dat doet die anders dus nooit’, zei de baas van Boef. ‘Hij is echt altijd supergoed met andere honden. Of nou ja, bijna altijd dus.’ De vrouw leek het niets uit te maken. Ze vond Boef nog steeds geweldig en negeerde haar hyperventilerende hond.

Tien minuten later stonden Lena en ik weer buiten. Het vetbultje waarvoor we waren gekomen was onschuldig, het gevolg van de vaccinatie een week eerder. In de verte zag ik een man met hangende schouders aan komen lopen. Misschien was dat wel het baasje van de kat die een spuitje had gekregen. En die straks ook nog honderdelf euro af moest gaan rekenen.

Hanegraaff

Vorig jaar heb ik een nieuw beroep aan mijn toch al kleurrijke CV toe mogen voegen. Fietskoerier. Het zijn zware tijden als zzp’er. En in plaats van thuis te zitten en te wachten tot iemand me belt voor een klus bedacht ik me dat ik ook op een bakfiets kon gaan zitten waarvan de versnellingen het niet doen. In de sneeuw. Op een vrijdagavond. Voor één euro dertig per bezorgd pakket.

Veel mensen waren verrast als ik aanbelde met een pakket omdat ze niet weten dat het door een fietskoerier wordt gebracht. (Of vergeten zijn dat ze iets hebben besteld: ‘O, heb ik iets besteld? Even denken hoor. O ja, gisteren! Een impulsaankoop. Geloof ik.’.)  

Ik leerde al snel dat het helpt om jezelf als fietskoerier te identificeren als je bij iemand voor de deur staat. Zo voorkom je het beeld van een verwarde man met helm voor de deur met een nat geregend pakketje van Bol of Omoda. Toen ik dit nog niet wist werd een voordeur eens opengedaan door een meneer die weifelend en met een lichte argwaan het pakje in ontvangst nam.

‘En jij bent…’, het bleef even stil, ‘de buurman of zo?’, vroeg hij voorzichtig.

‘Nee’, zei ik monter, ‘ik ben de fietskoerier, als ik de buurman was had je me hopelijk wel herkend’. Beetje bijdehand van me. Ik wist het meteen nadat ik het had gezegd. Maar de man nam het sportief op. Hij bedoelde de buurman van een paar huizen verderop. Of zo. En hij kende nog niet iedereen uit de straat.

In mijn tweede week moest ik een pakketje bezorgen vlak om de hoek waar ik woon. De ontvanger van het pakketje, Hanegraaff, kende ik niet. Het adres was op één hoog en nadat ik had aangebeld concentreerde ik me op het speakertje dat boven de bel hing. Het bleef stil. Ik belde bij twee hoog aan. Weer bleef het stil. De laatste optie was drie hoog. Ook daar bleef het stil. Bij de buren in het huis ernaast werd opengedaan door een jongen van een jaar of tien die zo druk op zijn telefoon was dat hij mij geen ogenblik aan had gekeken. Ik zette de doos bij hem in de hal. Vlak nadat ik het pakket daar had afgegeven en een briefje bij Hanegraaff in de bus wilde doen kwam de man zelf naar buiten. Woedend.

‘Zo gaat het altijd,’, brieste hij. ‘Jullie moeten gewoon meer geduld hebben.’ Jullie… kennelijk was ik onderdeel van een groep geworden zonder dat ik er erg in had. De groep die aanbelt, geen geduld heeft en dan maar overal aan gaat bellen totdat er iemand, ergens, opendoet. 

‘Ik heb gewacht maar ik hoorde niets. Ook niet door de speaker’, probeerde ik nog. De man raakte steeds verder buiten zinnen. ‘Als ik in de keuken sta duurt het even voordat ik bij de bel ben’, antwoordde hij. Mooi dacht ik, met je enorme huis, maar dates volgens mij niet mijn probleem. Hij wees naar een ander pakket dat ik onder mijn arm had. ‘Hanegraaff’, fulmineerde hij, ‘Hanegraaff met dubbel F’.  Waarom die dubbele F benoemd moest worden snapte ik niet maar dat ik hier met meneer Hanegraaff zelf had te maken was me inmiddels wel duidelijk. ‘Geef dat pakket maar hier’, snauwde hij.

Met een dun stemmetje zei ik dat dit pakket niet voor hem was maar voor de overburen en dat ik zijn pakketje bij de buurjongen had afgegeven.

‘Godver’, riep Hanegraaff en beende naar de buren waar de deur meteen werd opengedaan door het jongetje die nog steeds druk bezig was met zijn telefoon en ook Hanegraaff geen moment aankeek. 

Ik wenste Hanegraaff een prettig weekend, hij mij niet, stapte op de bakfiets die alleen maar in de zwaarste versnelling kon en fietste de besneeuwde vooravond in. 

Uiteindelijk heb ik het negen weken volgehouden als fietskoerier. Twee dagen achter elkaar ben ik met de bakfiets gevallen en op de laatste dag lagen alle pakketjes, die ik vlak daarvoor had ingeladen, midden op het drukste fietspad van Haarlem. Fietsers schoten om me heen, auto’s toeterden en ik stak mijn hand maar naar ze op. De dag erna zat ik weer op de bank. Te wachten op een belletje, op een klus.

Een woerd is een mannetjeseend

Lena zag een meerkoet. ‘Dat is een meerkoet’, zei ik, ‘en dat daar is een waterhoen. Meerkoeten hebben iets wits op hun kop. Waterhoentjes iets rood. ’. Ze deed net of ze me niet hoorde en liep stug door. 

Ik praat veel tegen Lena. ‘Slaap lekker Lena’, zeg ik als ik het licht uitdoe. Of ‘goedemorgen Lena, heb je lekker geslapen?’, als ik haar ’s ochtends weer zie. Vaak kijkt ze me dan niet aan.

‘Wij, mensen, hebben voor jullie, dieren, namen en soorten bedacht’, ging ik verder. ‘Jij bent bijvoorbeeld een hond. Er zijn heel veel soorten honden. Mechelse herders, teckels, golden retrievers. En sinds een paar jaar zijn er ook labradoodles. Maar die zijn speciaal gemaakt voor mensen met te veel geld die geen zin hebben in gedoe maar die het wel okay vinden als hun hond zijn eigen kak eet en onder de allergieën zit.’

Lena snuffelde wat en nam een hap gras. Ik was ondertussen flink op dreef. 

‘Jij bent eigenlijk een soort van niets. Want in jou zitten allerlei soorten rassen. Die hebben het op allerlei parkeerplekken en vuilnisbelten in Roemenië met elkaar gedaan en helemaal op het eind kwam jij.’

Ik heb eens van iemand gehoord dat je een DNA test bij een hond kan laten uitvoeren om er achter te komen welke rassen er allemaal in verstopt zitten. Kan handig zijn om te weten omdat sommige rassen gevoeliger zijn voor blessures en ziektes dan andere. Maar ik heb ook gehoord dat iemand een keer zo’n test, à driehonderd euro had laten doen en dat daar “honderd procent Europese zwerfhond” uitkwam.

‘Jij bent een vrouwtjeshond. Dat noemen we een teefje. Je hebt ook mannetjeshonden. En die worden dan reu genoemd.’ De aandacht van Lena was volledig bij een geurspoor in het enkelhoge gras.

‘Kijk, een woerd’, zei ik terwijl ik wees naar een eend verderop. ‘Een woerd is een mannetjeseend. Hoe een vrouwtjeseend heet weet ik even niet.’ Lena keek niet naar de eend die ik aanwees. Aan de andere kant van het water liep een poedeltje dat oneindig veel interessanter voor haar was. 

Door de eendjes dacht ik terug aan Center Parcs. Daar gingen we, toen ik op de basisschool zat, elk jaar een keer naar toe. Opa pikte ons op van het treinstation en oma stond in de deuropening van de bungalow op ons te wachten. Ze heeft uren van haar leven in een deuropening op ons staan wachten. Ze zei dan altijd huissie. ‘Het is een heel mooi huissie’, zei ze dan. Niet huisje of bungalow. Een paar uur later zei ze ook altijd dat het zo jammer was dat we over twee dagen al weer weg moesten. Hardop genieten was haar niet gegeven. 

Ik was jaloers op de eendjes die ik in de Center Parcs parken zag zwemmen. Want zij konden daar altijd blijven en hoefden nooit naar huis. 

De poedel aan de andere kant van het water was uit het zicht verdwenen. Lena verlegde haar aandacht weer naar een geurspoor in het gras.

‘We gaan eten’ zei ik toen we bijna thuis waren. ‘Want eten doen we allemaal. De meerkoet, de waterhoen, de eenden, jij en ik.’ Lena keek voor het eerst naar me op. Ze had ‘eten’ gehoord. En dat was belangrijker dan alles wat ik daarvoor ooit tegen haar had gezegd.

Tijs. Met een G.

Ik fiets graag en veel maar de laatste maanden is daar flink de klad in gekomen. De oplossing, zo denk ik, is een fiets die me niet alleen door de stad vervoerd maar waarvoor ook de duinen en de ritjes richting de bossen geen probleem zijn. Zo’n fiets had ik niet maar vond ik wel. Op Marktplaats. Tijs was de verkoper en hij woonde in Den Haag. Omdat fietsen door de coronacrisis een schaars goed zijn geworden ondernam ik snel actie en reed ik de dag na ons eerste contact richting de hofstad. Tijs woonde vlakbij het Malieveld schreef hij en ik parkeerde mijn auto voor zijn huis. Meteen nadat ik had aangebeld zwaaide de deur open en stapte een gedrongen, gespierde man fel naar buiten. 

‘Tijs!’, zei ik, licht geïntimideerd door de persoon tegenover mij.

‘Nee, Gijs’, zei hij, ‘op Markplaats gebruik ik niet mijn echte naam want het stikt daar van de mafklappers.’ Okay, dacht ik, bijzonder wel dat je dan alleen de eerste letter van je naam veranderd en niet je hele naam.

Ik vroeg Gijs waarom hij de fiets verkocht. Hij vertelde me dat hij een paar jaar geleden een ongeluk had gehad, hij was al fietsend door een auto aangereden waarna hij met zijn hoofd tegen het asfalt was gesmakt. Het had hem een serieuze hersenbeschadiging opgeleverd waar hij nu nog steeds veel last van had. Hij had een elektrische fiets gekocht omdat het fietsen voor hem zo wat eenvoudiger zou zijn. Toen hij even stilviel keek hij mij doordringend aan. ‘Maar volgens mij heb jij ook iets van een hersenbeschadiging’, zei hij toen. Ik twijfelde. Maakt Gijs een grap of was hij bloedserieus. Hij kauwde op zijn kaken terwijl hij wachtte op mijn antwoord. ‘Nee hoor’, zei ik, ‘ik heb nergens last van. Maar Gijs’, zei ik, ‘droeg je een helm toen je werd aangereden?’ Hij antwoordde ontkennend. Op mijn vraag of hij nu dan wel een helm zou gaan dragen antwoordde hij ook ontkennend. Ik besloot het hier maar bij te laten en een klein proefritje op de fiets te maken.

De fiets was niet perfect. De achterrem deed het niet en in tegenstelling tot wat Gijs, of Tijs, of Marktplaats had geschreven was de fiets geen maat L maar een M. Iets te klein voor mij. Maar goed, ik was wel naar Den Haag gereden. En om nou zonder fiets weer naar Haarlem te gaan. Ach nee, natuurlijk had ik dat wel gedaan als ik niet zo onder de indruk was geweest van deze prop spiermassa die Gijs heette en geen Tijs. En die vermoedde dat ik, net als hij, een hersenbeschadiging had opgelopen. Ik besloot de fiets te kopen, thuis rustig te kijken of de fiets echt te klein was en dan te beslissen om hem te houden of toch weer door te verkopen. In de auto op weg naar huis wist ik het eigenlijk al. De fiets zou binnen afzienbare tijd weer op Marktplaats te koop worden aangeboden. 

Verlangen naar wat niet was

Ik kan hevig terug verlangen naar mijn tijd bij het Cirque du Soleil. Naar mijn rol op het grote podium, vol in de schijnwerpers, avond aan avond, stad na stad, land na land. Naar de gezichten van het publiek dat, zonder dat ze het door hadden, in een andere wereld waren gestapt op het moment dat de plaatsaanwijzers de deuren van de tent sloten, het licht doofde en ergens voorzicht een viool begon te spelen. 

Ik kan hevig terug verlangen naar een tijd die er nooit geweest is. Want ik stond niet op het podium. Ik werkte in een vrachtwagentrailer zo’n honderd meter verderop waar vanuit de kaarten voor de show werden verkocht. Ik was geen artiest, ik was boxoffice supervisor. Een keer stond ik op het podium. Toen alle collega’s die normaal gesproken niet op het podium staan, technici, koks, supervisor, de show opvoerden voor de artiesten die voor een keer zelf het publiek waren. De rol van het hoofdkarakter in de show, een clownesk-achtige acteur, had ik naar mezelf toegetrokken. 

‘Je doet het eigenlijk leuker dan degene die het op dit podium dag in, dag uit doet’. Wie het fluisterde weet ik niet meer. Wel nog waar ik was. In Madrid, helemaal aan het begin van dit millennium. Zonder dat ik het wist werd ik door Caroline aangemeld voor een auditie van het circus in Barcelona. Over de hele wereld werden er castings georganiseerd en dit keer, in Barcelona, waren ze op zoek naar ‘physical actors/comedians’. Omdat ik het pas kort van te voren had gehoord was ik niet voorbereid. Mijn mede-auditanten hadden allemaal een act van drie minuten in elkaar geknutseld en waren druk bezig met de voorbereiding daarvan toen ik binnenstapte. Terwijl zij de stelten onder bonden, maskers op hun achterhoofden zetten en de gezichten schminkten pakte ik een klapstoel en probeerde wat uit. Toen het mijn beurt was heb ik drie minuten lang met die klapstoel iets geimproviseerd. Wat het was en hoe het ging weet ik niet meer. Wel dat er veel gelachen werd. Gedurende de dag vielen er steeds meer mensen af en uiteindelijk bleven er maar drie over. Samen met twee anderen werd ik opgenomen in de talenten databank van het circus en zou ik gebeld kunnen worden als er een rol was die me zou passen. Dichterbij dat grote podium kwam ik nooit meer. Een paar jaar later, ik werkte inmiddels niet meer voor Cirque, werd ik nog eens uitgenodigd voor een auditie in Parijs die ik geweldig verknalde. Daarna kwamen de jaren vol angst, paniek, onzekerheid en die van de altijd grijze luchten in het Amsterdamse Bos en Lommer. En nu, nu dreigt Cirque du Soleil failliet te gaan. Met dank aan een investeringsmaatschappij, slecht management en een man op een markt in China die trek had in een gordeldier. De laatste dagen trekt er een karavaan van oud-collega’s door mijn hoofd. Ik zie Laurina, Mattijn en Suzanne, Anna en Marian, Rachid, Melle en Vincent. En ik zie Rolf, lieve Rolf.

Mijn droom om ooit óp dat podium te staan, een droom die stevig op slot ging na de laatste auditie in Parijs, lijkt nu voorbij. Het is anders gelopen. Anders dan ik had gewild. En daarom voel ik heimwee. Heimwee naar een tijd die er nooit geweest is.

 undefined

Tijdens een promotie-evenement voor Quidam van Cirque du Soleil in Berlijn, 1999. Foto: Laurina Krommendijk

Kip het meest veelzijdige stukje kaarsvet!

Samen met Sieger, Erik, Jeroen en Dennis maakte ik aan het begin van deze eeuw een pilot voor een komisch sketchesprogramma. We noemden het Nieuw Dier en waren er van overtuigd dat ‘men’ op ons zat te wachten. Dat bleek niet helemaal het geval. Het duurde lang voordat het werd verkocht en tegen die tijd was ik er zo klaar mee dat ik besloot om er, samen met mijn jeugdige principes, uit te stappen. Met z’n vieren gingen ze door en maakten een aantal afleveringen die bij RTL werden uitgezonden. In een afgeslankte vorm keerden Dennis en Jeroen later terug met hun programma Draadstaal waarin ik nu ik af en toe een gastrol mag spelen. 

Een van de leukste scènes uit Nieuw Dier is die waarin een man reclame maakt voor kip. De man moet de tekst ‘Kip het meest veelzijdige stukje vlees, kip!’, zingen. Maar dat lukt hem niet omdat hij op het eind van de zin niet meer weet hoe deze precies eindigt. ‘Kip het meest veelzijdige stukje kaarsvet. Kip het meest veelzijdige stukje Kees Kist. Kip het meest veelzijdige stukje kaas kip.’

Jeroen doet dat fantastisch. Een van de beste Nederlandse acteurs heeft eens gezegd dat hij jaloers is op zijn elementaire spel. Het lijkt zo eenvoudig wat hij doet maar het tegendeel is waar. Op dit moment vind ik Jeroen zelf een van de allerbeste acteurs. 

En nee, dat had ik niet verwacht. Toen we twintig jaar geleden samen op de Toneelacademie in Maastricht zaten heb ik me eens laten ontvallen dat het mij verbaasde dat hij was aangenomen. Noem het jeugdige onbezonnenheid. Noem het misplaatste arrogantie. Noem het, nou ja, noem het iets. Na het jaar op de Toneelacademie bleven we contact houden wat niet alleen leidde tot het maken van Nieuw Dier maar ook tot het inspreken van reclames. Samen spraken we jarenlang reclames voor Wehkamp in. Daarna ben ik alleen verder gegaan en was ik bijna vijf jaar lang ‘de stem’ van Gamma. 

Aan het begin van dit jaar, Corona was nog een onschuldig Mexicaans biertje, werd ik gevraagd om een klein tekstje in te spreken voor een grote verzekeringsmaatschappij. Het had weinig om het lijf en ik dacht met een kwartier klaar te zijn maar het liep anders. In de studio waren twee mensen van het reclamebureau en twee mensen van de verzekeringsmaatschappij aanwezig. Ik deed ongelooflijk mijn best om het tekstje van niks zo goed mogelijk in te spreken maar het lukte niet. Na ongeveer veertig takes en een groeiend chagrijn van mijn kant stond het erop. Op de fiets naar huis probeerde ik na te gaan wat er nou eigenlijk gebeurd was. Waarom ik, met al mijn ervaring, er niet in was geslaagd om die paar zinnen even met speels gemak in te spreken. Ik zocht contact met de eigenaar van de geluidsstudio maar hij wist het ook niet precies. 

‘Tja, het lukte niet om dat wat hij in zijn hoofd had door jou te laten uitspreken’, hoorde ik.

‘Ja, maar dán moet hij het ook gewoon zelf doen’, zei ik.

‘Dat heeft hij ook gedaan’, was het antwoord.

‘Wat?’

Nadat ik weer op de fiets naar huis was gestapt en me afvroeg waarom het nou zo moeizaam was gegaan was de man van het reclamebureau zelf achter de microfoon gekropen om de tekst, precies zoals hij die in zijn hoofd had, in te spreken. 

’T komt niet vaak voor maar soms gebeurt het’, zei de eigenaar van de geluidsstudio die me op het hart drukte dat het niet aan mij lag. ‘Hoewel je wel een beetje op moet passen dat je je ergernis niet te veel laat doorschijnen’, zei hij. En daar hij had een punt. Na de tekst een keer of dertig te hebben ingesproken werd ik een beetje kriegelig. Onwillekeurig dacht ik aan de kipcommercial van Nieuw Dier waarin het de acteur niet lukt om deze tot een goed einde te brengen. De rest van die dag had ik de hele tijd hetzelfde deuntje in mijn hoofd: ‘Kip het meest veelzijdige stukje vlees, vis!’

https://www.youtube.com/watch?v=9s4vbphXifA

Compaan in tijden van corona

Maandag wordt mijn oma 95 jaar. Het wordt haar eerste verjaardag na de dood van mijn opa in augustus vorig jaar. En omdat ze in een verzorgingstehuis zit zal ze ook echt alleen zijn. Bezoek is al een paar weken niet meer toegestaan en sinds kort mag ze ook niet meer van de tweede etage naar het winkeltje op de begane grond. Alles om besmetting met het corona-virus te voorkomen. Omdat ze zeer slechthorend is heeft bellen geen zin. Maar sinds kort is er een alternatief. Compaan heet het. Het is een portal voor oudere mensen zonder enige kennis van zaken over het internet. Mijn oma valt precies in die doelgroep. Nooit moest ze er iets van weten. Mijn opa wel. Die dwaalde aan de hand van Google Maps door de straten van het Indonesische Semarang waar hij eind jaren veertig door de Nederlandse regering naar toe was gestuurd. Een deel van hem is daar altijd gebleven. Misschien zocht hij zichzelf wel terug als hij achter de computer kroop. Sinds mijn opa is overleden is de Compaan de levenslijn naar mijn oma. En helemaal nu. Als ik een foto of bericht doorstuur wordt het binnen vijf minuten door haar gezien en het lukt haar steeds beter om de berichten te beantwoorden. Afgelopen zondag stuurde ik twee foto’s van mezelf op de fiets door de bollenstreek. De dag erna kreeg ik een bericht van haar. Of ik niet meer naar de bollenstreek wilde gaan. Want dat mocht niet. Had ze gelezen op het nieuws. Via haar Compaantablet. 

Mijn vader en moeder staan elke middag om half vier onder haar balkon. Ze zwaaien en kletsen wat. Al blijft het beperkt tot een paar zinnen en een stijve nek. Twee weken geleden ben ik samen met mijn vriendin naar Deventer gegaan om mijn oma te verrassen. We hadden bloemen gekocht op de markt in Olst. Gele tulpen. Vijftig stuks. Mijn oma stond al op het balkon toen we aan kwamen lopen. ‘Jullie mogen niet naar binnen hoor’ riep ze. Ik schreeuwde terug dat ik dat wist. We zwaaiden. Ik liet haar de bloemen zien en gaf ze af bij de receptie. Ik vertelde haar dat we bij het graf van opa waren geweest. Dat we daar ook bloemen hadden neergelegd. Zonnebloemen, omdat die ook in de kerk hadden gestaan tijdens de afscheidsdienst. Mijn oma verstond het niet. Ik riep het nog een keer. Nu harder. De mensen in de straat wisten nu ook dat ik bij het graf van opa was geweest. Mijn oma knikte. Toen zei ze: ‘O, maar ik heb genoeg vazen voor de bloemen hoor’. 

In de auto op weg naar Haarlem stuurde ik haar via Compaan een berichtje. Ik deed er een paar foto’s bij van de zonnebloemen op het graf. Het duurde wat langer dan normaal voordat ze het bericht gelezen had. Een uur later kreeg ik antwoord. Ze was wel even bezig geweest om de bloemen op de vaas te zetten. Drie vazen met gele tulpen had ze nu staan. En het graf, waar ze nu zelf niet naar toe kan, lag er mooi bij schreef ze.

 

4887ec5b-5214-43d5-8dde-01ed55cef85a

Een ander geluid

Het was uitzonderlijk stil in het bos. Er vloog geen vliegtuig overheen en in plaats van de auto’s op het circuit van Zandvoort hoorde je nu in de verte de zee ruisen. De mezen, vooral kool- en pimpelmezen, vlogen van tak naar tak. Van struik naar struik. Van boom naar boom. Aangekomen op een takje floten ze. Dat doen mezen. Ze fluiten en ze vliegen. Een stuk hoger in de bomen, vaak sparren, zitten de spechten. De grote bonte spechten. Soms tikken ze heel zachtjes op een stuk schors. Alsof ze weten dat zich achter de deur  een groot verdriet bevindt en ze daarom maar voorzichtig kloppen. Soms ook hanteren ze de stormram. Dan echoot het ritmische getik door het hele bos. Spechten laten zich niet graag zien. Ze zitten meestal net aan de verkeerde kant van de boomstam. Als je om de boom heenloopt lijken ze met je mee te draaien. Je hoort ze wel maar ziet ze niet. Bijna niet. Als ze vliegen maken ze een geluid. Geen mooi geluid. Niet zoals de mezen of de merels. Het is een soort gekras. Op het oog lijken ze luie vliegers. Ze stijgen een beetje door met hun vleugels te klapperen. Als ze op de gewenste hoogte zijn houden ze de vleugels stil waardoor ze in een glijvlucht weer dalen. Het ziet er speels uit. Ik wou dat ik het kon. Hoog boven de bomen zweven de buizerds. Vanochtend waren het er zes bij elkaar. Ze maakten veel herrie. Het was een schel en hoog geluid. Niet fraai. Ook niet stoer zoals je misschien zou verwachten van een roofvogel. 

Bij de Oosterplas was het drukker dan normaal op een doordeweekse dag. Ik liep langs de rand van het duinmeertje en tuurde in het water. Gisteren had ik gezien dat er overal padden zaten. Vandaag leken het er nog meer. Sommige padden zaten op elkaar. De dubbeldekkers zwommen langzaam of lagen op het zand van de bodem. 

‘De witte smaakt meer naar mint’, hoorde ik een man zeggen. ‘Nee, de witte smaakt juist naar drop’, zei een meisje. Een paar meter voor me stond een man samen met drie jonge  meisjes aan de waterkant. Ze wezen elkaar op de padden. ‘Misschien heb ik het dan niet goed geproefd’, zei de man. ‘Dus dan moet ik er nog maar eentje nemen’. Alle vier namen ze nog een snoepje. Het groepje kwam in beweging en liep op mij af. Het pad was daar smal. ‘Anderhalve meter afstand houden’, zei de man en negeerde vervolgens zijn eigen advies door dicht langs me te lopen. De twee meisjes daarachter volgden zijn spoor. Het achterste meisje ging zo ver naar de zijkant van het smalle pad dat ze bijna natte voeten kreeg. De padden deed het schijnbaar niets. Ze hadden wel wat anders aan hun kop. 

 

3A6286FE-3412-44E3-9A63-33B125516F0B